Deelnemers aan Kringloopboeren Midden-Delfland zoeken naar mogelijkheden om hun bedrijf rendabel te houden in een gebied dat zwaar onder druk staat door verdere verstedelijking. In het programma van de kringloopboeren zijn weidevogels en waterkwaliteit belangrijke aandachtspunten. Bij tien deelnemende veehouders is onderzoek gedaan naar de voedselbeschikbaarheid voor weidevogelkuikens en zijn slootranden vergeleken met het midden van de percelen. Ter vergelijking zijn ook metingen gedaan in percelen van Natuurmonumenten in het gebied.
Het aantal weidevogels in Nederland gaat hard achteruit. Recent onderzoek toont aan dat de lage kuikenoverleving, veroorzaakt door een combinatie van slechte voedselbeschikbaarheid en hoge predatie, de voornaamste reden is van de achteruitgang. In het inventariserend onderzoek stond de voedselbeschikbaarheid voor weidevogelkuikens centraal. Binnen twaalf ongemaaide percelen zijn drie verschillende typen grasland onderscheiden die verschilden in vegetatiestructuur:
1. Grasland met een gesloten structuur en een lage diversiteit van de vegetatie.
2. Grasland met een intermediaire vegetatiestructuur.
3. Grasland met een open structuur en een hoge diversiteit van de vegetatie.
Zowel middenin de percelen als aan de slootranden zijn bodemmonsters genomen, vegetatieopnames gemaakt en op drie momenten (eind april, medio mei en begin juni) zijn hoogtemetingen gedaan en insecten geanalyseerd met bodem- en plakvallen. De ongemaaide slootranden waren ruim 2 meter breed.
Resultaten onderzoek
• Kruidenrijke graslanden hebben niet per definitie meer insecten.
• Toegankelijkheid/structuur van (kruidenrijk) grasland is belangrijkste factor voor weidevogelkuikens.
• Slootranden hebben potentie als goede foerageeromgeving voor weidevogelkuikens.
• Slootranden kunnen fungeren als verbindingszones tussen gebieden met specifiek kuikengrasland.
Lees het onderzoeksartikel in V-focus, oktober 2016: Voedsel voor weidevogels – Slootranden net zo interessant als kruidenrijk grasland? Auteurs: Anne Jansma (WUR) en Jan de Wit (Louis Bolk Instituut). Foto: Louis Bolk Instituut.