De bodembroedende vogels kenden gouden tijden in Nederland en Vlaanderen. In weidevogelprovincie Friesland duurden die tot begin jaren negentig. In het Vlaamse weidevogelbastion De Kempen begon de afname al eerder, terwijl de broedvogels aan de westkant van Vlaanderen tot circa 2010 in de lift zaten. Het moment waarop de aantallen broedvogels beginnen af te nemen, valt opvallend samen met het moment waarop de vos zich in het gebied vestigt.
‘Het uitblijven van broedsucces en de dramatische versnelde afname van het aantal broedvogels viel samen met het verschijnen van de vos’. Dit is een belangrijke conclusie uit de goed gedocumenteerde vogelobservaties van de Steltloperringgroep in Holwerd, aan de noordkust van Friesland. Deze groep was van 1983 tot en met 2002 zeer actief met het ringen, tellen en registreren van wadvogels. De werkgroep zag grote kolonies bodembroeders – soms vormden zij een plaag – in korte tijd fors in aantal afnemen. In de tweede helft van de jaren ’90 verschenen vossen in het gebied. 1997 was het laatste jaar waarin nog volop vogels tot broeden kwamen. In 1998 broedden al veel minder vogels in het gebied en in 2000 waren de soorten gedecimeerd of zelfs verdwenen. (Bron: De balans van 20 jaar ringonderzoek aan broedvogels bij Holwerd, 2003, Klaas Koopman).
De Steltloperringgroep deed onderzoek naar toentertijd veel voorkomende soorten: de scholekster, de kluut, de kokmeeuw, de visdief en noordse stern. De ene vogelsoort bleek gebaat bij verruiging van het landschap, de andere soort juist niet, maar onder de vossen hadden ze allemaal te lijden.
Soortgelijke onderzoeken vonden plaats in andere weidevogelgebieden, in Nederland en Vlaanderen. Ook hier valt het moment waarop de afname van veelvoorkomende bodembroeders begint, opvallend samen met het moment van kolonisatie van vossen en andere ‘bosrovers’ in het gebied.
‘Weidevogels lijden onder oprukkende bosrovers’ is het omslagartikel in V-focus februari 2018.