De periode 1990 – 1995 is een bijzondere periode in de Nederlandse landbouwgeschiedenis. Vanaf die periode is er sprake van een kentering, een soort van omslagpunt. In die periode begint de daling van een aantal veelvoorkomende weidevogels, zoals de kievit en de scholekster. In de decennia ervoor, namen deze vogelsoorten nog toe op veel plaatsen.
Het aantal weidevogels is sinds 1990 met zo’n 40 procent teruggelopen. Ook de hoeveelheid insecten is sinds 1990 met tientallen procenten afgenomen. De periode 1990 – 1995 kenmerkt zich door een aantal grote veranderingen.
- In die periode beginnen de boeren met het injecteren van mest in graslanden. Emissiearm bemesten is vanaf dan verplicht.
- In die periode beginnen natuurorganisaties en overheid met het aaneenrijgen van natuurgebieden. Sinds 1990 is er ruim 100.000 hectare nieuwe natuur aangelegd.
- In die periode beginnen dieren die houden van bomen en bos aan een opmars, zoals vossen en roofvogels.
- In die periode kwamen de thans veelbesproken neonicotinoïden (nieuwe generatie gewasbeschermingsmiddelen) op de markt.
Wat deze veranderingen precies tot gevolg hebben gehad voor de weidevogels en insecten is onduidelijk. Daar is nog altijd veel discussie over.
In de periode 1990 – 1995 was er echter nóg een grote verandering, die buiten beschouwing blijft. Volgens de cijfers van wereldvoedselorganisatie FAO komt de verstedelijking in Nederland dan in een stroomversnelling. Tussen 1990 en 2017 nam het aantal ‘stedelingen’ in Nederland toe met ruim 50 procent. Het aantal beheerders van het platteland nam in diezelfde periode af met 70 procent. Daarmee verloor het platteland niet alleen zijn vogels en insecten, maar nog veel meer zijn bewoners.