Welke grasmaïsverhouding is goed voor koolstofvastlegging? En in hoeverre kun je sturen met het aantal gras- en maisjaren in vruchtwisseling of met het aandeel blijvend grasland. Verantwoorde Veehouderij legt uit.
Onder grasland wordt meer koolstof vastgelegd dan onder snijmaïs. Dat komt vooral door de grotere aanvoer van organische stof uit gewasresten, waaronder afgestorven wortels en stoppels,en dierlijke mest. In een evenwichtssituatie – na een paar honderd jaar – is de koolstofvoorraad in de laag van 0-30 cm bij snijmaïs 70 ton per ha en bij grasland 170 ton per hectare. De exacte koolstofvoorraden zijn op elke plek anders, maar overal is de gras-maïsverhouding op een melkveebedrijf bepalend voor de koolstofvoorraad (figuur 1). Deze neemt in een evenwichtssituatie met uitsluitend grasland met bijna een ton per ha af voor elke procent oppervlakte maïs in het bouwplan.
Op bedrijven die van de derogatie gebruik maken ligt de ondergrens van het aandeel gras in het bouwplan op 80 procent. Kun je dan nog door een slimme inrichting van je areaal de koolstofvastlegging verhogen? Die 80-20-verhouding kun je immers op verschillende manieren invullen: 80% blijvend grasland en 20% continu maïs, 60% blijvend grasland en 40% gras-maïsvruchtwisseling met evenveel gras- als maïsjaren, of geen blijvend grasland en 100% in vruchtwisseling met vier grasjaren en een maïsjaar. Uit berekeningen blijkt dat de invulling van de gras-maïsverhouding vooral bij een hoog aandeel gras niet veel uitmaakt. Bij een 80-20-verhouding is de variatie maar 3 ton op een gemiddelde van 149 ton.
Vooral de verhouding gras-maïs op bedrijfsniveau bepaalt de mate van koolstofvastlegging. Het is niet zo belangrijk hoe je dat op het bedrijfsareaal organiseert. Laat de inrichting van je bouwplan dus vooral bepalen door andere zaken zoals efficiënt stikstofgebruik, biodiversiteit, ruimte voor vlinderbloemigen, onderdrukken van ziekten en plagen, gewasopbrengst en -kwaliteit, bodemstructuur en bodemleven, en waterhuishouding. Denk daarbij ook aan het effect op andere broeikasgassen zoals methaan en lachgas. De methaanemissie door de koe is bij een grasrijk rantsoen immers hoger dan bij een maïsrijk rantsoen.