De nitraatuitspoeling uit drijfmest op uitspoelingsgevoelige zandgrond is lager dan die uit kunstmest in de vorm van kalkammonsalpeter (KAS). Dat blijkt uit onderzoek door Wageningen Livestock Research en onderzoekscentrum B-ware. De uitkomsten zijn relevant omdat melkveehouders de komende drie jaar het gebruik van dierlijke mest op grasland moeten afbouwen door het opheffen van de derogatie,…
De politiek heeft besloten om de derogatie in 2026 op te heffen om nitraatuitspoeling naar het grond- en oppervlaktewater te verminderen. Dat betekent onder andere dat veel melkveehouders de drijfmestgift moeten verlagen: van 250 of 230 naar 170 kilo stikstof per hectare per jaar. Aanvullen van de drijfmest met kunstmest mag wel om het bemestingsniveau van het grasland op peil te houden. Uit een tweejarig onderzoek door Wageningen Livestock Research (Herman de Boer) en Onderzoekscentrum B-ware blijkt echter dat rundveedrijfmest, toegepast volgens goede landbouwpraktijk, zorgt voor minder uitspoeling van nitraat naar het grondwater dan het gebruik van kunstmest in de vorm van kalkammonsalpeter (KAS). Het tweejarige onderzoek (2020 en 2021) werd gedaan op gemaaid, blijvend grasland op uitspoelingsgevoelige zandgrond in Beltrum in Gelderland. Het eerste groeiseizoen op het proefveld was erg droog, maar het tweede groeiseizoen had een goede vochtaanvoer; daardoor vertegenwoordigen de twee groeiseizoenen twee uitersten in groeiomstandigheden en vormden ze een solide vergelijkingsbasis voor de behandelingen.
Fors lagere nitraatuitspoeling
Voor het onderzoek werd 60 procent van de jaargift KAS vervangen door een vergelijkbare hoeveelheid plantopneembare stikstof (N) uit rundveedrijfmest. Dat gaf op de uitspoelingsgevoelige zandgrond een 35 tot 44 procent lagere nitraatuitspoeling in het poriewater en bovenste grondwater op 1 meter diepte, bij een drijfmestgift van twee keer de EU-norm van 170 kilogram N per hectare per jaar. Bij een vergelijking van alleen KAS met alleen rundveedrijfmest was de nitraatuitspoeling 57 procent tot 74 procent lager bij het gebruik van drijfmest.
De experimentele resultaten zijn een bevestiging van een hypothese uit een eerdere literatuurstudie door Herman de Boer van Wageningen Livestock Research. Ook eerdere hypotheses, dat het verschil in uitspoeling tussen drijfmest en kunstmest KAS groter zou zijn na een droog dan na een ‘nat’ groeiseizoen, en dat nitraat ook in het groeiseizoen naar grotere diepte kan spoelen, werden bevestigd.
Nitraatconcentraties
Bij vergelijking van de nitraatuitspoeling tussen de behandelingen was na het eerste (droge) groeiseizoen de gemiddelde nitraatconcentratie in uitspoelend water 73 mg l-1 bij bemesting met alleen KAS en 41 mg l-1 wanneer 60 procent van de KAS-gift werd vervangen door drijfmest. Na het tweede (‘natte’) groeiseizoen waren deze concentraties respectievelijk 49 en 32 mg l-1. Bij een vergelijking van alleen KAS met alleen drijfmest waren de gecorrigeerde concentraties voor het eerste seizoen respectievelijk 44 en 11 mg l-1 (-74%) en voor het tweede groeiseizoen respectievelijk 30 en 13 mg l-1 (-57%).
Andere samenstelling van stikstof
De lagere nitraatuitspoeling uit rundveedrijfmest wordt verklaard vanuit de andere samenstelling van stikstof (N) in rundveedrijfmest vergeleken met N in KAS. Een uitgebreide onderbouwing werd eerder gegeven door De Boer (2017). In het kort komt het erop neer dat bij rundveedrijfmest de helft van de N in minerale vorm aanwezig is, maar bij KAS is alle N mineraal. De 50 procent minerale N van rundveedrijfmest is voor 100 procent aanwezig als ammonium, en de 100 procent minerale N van KAS voor 50 procent als ammonium en voor 50 procent als nitraat. Omdat nitraat veel makkelijker uitspoelt dan ammonium, spoelt van de minerale N in rundveedrijfmest al minder uit dan van de minerale N in KAS. De grootste bijdrage aan de lagere uitspoeling uit rundveedrijfmest wordt waarschijnlijk geleverd door de andere helft van de N, die aanwezig is in organische vorm. Deze N mineraliseert langzaam en gedraagt zich als een slow-release meststof. Zolang de N nog in organische vorm is, kan deze niet uitspoelen als nitraat, en wanneer deze in minerale vorm beschikbaar komt, is dat in eerste instantie als ammonium, en in hoeveelheden die kleiner zijn dan wat het gras op korte termijn kan opnemen. Doordat het grasland een constante ‘sink’ is voor deze ammonium, zal er weinig nitraat in de bodem ophopen. Hierdoor is de nitraatconcentratie in de bodem lager bij bemesting met rundveedrijfmest en KAS vergeleken met bemesting met alleen KAS, en spoelt er minder nitraat uit.
Goede landbouwpraktijk
Onder andere het tijdstip van uitrijden van drijfmest is van invloed op de nitraatuitspoeling. In het onderzoek in Beltrum werd de mest volgens goede landbouwpraktijk uitgereden. Dat betekent onder andere dat de drijfmest pas uitgereden werd toen de bodem voldoende was opgedroogd en opgewarmd; op de laaggelegen proefvelden was dit in de tweede helft van maart. De laatste mestgift werd eind juli gegeven om er zeker van te zijn dat de organische stof en organische N uit de mest in de bodem voldoende tijd hadden om te stabiliseren, en dat de daarbij vrijkomende N door het gras kon worden opgenomen. Een te late gift kan ertoe leiden dat er meer nitraat uit drijfmest uitspoelt. Het is echter niet duidelijk waar het omslagpunt ligt en of dit een uitspoeling van betekenis is. Om dit duidelijk te krijgen is volgens de onderzoekers verder veldonderzoek noodzakelijk.
Minder gras
Bij bemesting met rundveedrijfmest werd uit de opgenomen N minder gras geproduceerd dan bij bemesting met KAS, ofwel rundveedrijfmest had een lagere N-gebruiksefficiëntie. Dat kwam onder andere doordat alle (minerale) N in KAS direct beschikbaar kwam voor het gras, terwijl een deel van de N in de drijfmest langzaam vrijkwam tijdens de groei van een snede, waardoor ook een deel van de grasgroei later gerealiseerd werd. Als gevolg van de lagere grasproductie was bij een gelijke N-opname wel het N-gehalte (~eiwitgehalte) van het gras hoger bij bemesting met rundveedrijfmest vergeleken met KAS.