Volgens staatssecretaris Sharon Dijksma hebben de maatregelen om de ammoniakuitstoot in de veehouderij te verminderen wel degelijk effect. Dat schrijft zij samen met haar collega Wilma Mansveld van Infrastructuur en Milieu aan de Tweede Kamer, deze week. De bewindslieden reageren hiermee op vragen van CDA, SGP en CU over een artikel in V-focus (juni 2014), waarin wordt geconcludeerd dat de emissiebeperkende maatregelen tot nu toe geen meetbaar effect hebben op de luchtkwaliteit. V-focus trok deze conclusie uit de langjarige metingen van de luchtkwaliteit door het RIVM.
Te snelle conclusie
Dijksma en Mansveld zeggen in hun brief de conclusie van V-focus niet te delen. Wat ammoniak betreft zijn de concentraties in de lucht met zo’n 20 procent gedaald in de jaren ’90 tot een aantal jaren geleden. Dijksma en Mansveld schrijven die daling toe aan de emissiebeperkende technieken, zoals emissiearm bemesten, afdekken van mestopslagen en emissiearme stallen.
Dijksma vergeet krimp veestapel en afname N-excretie
Dijksma en Mansveld gaan voorbij aan twee belangrijke factoren die voor een grote ammoniakreductie zorgen: krimp van de veestapel en afname van de stikstofexcretie. De rundveehouderij, die de grootste bijdrage levert aan de ammoniak, is in de periode 1990 – 2008 met 21 procent gekrompen en de varkenshouderij met 14 procent. Deze afname in dieraantallen verklaart voor een belangrijk deel de ammoniakreductie. Wel is de productie per dier gestegen, met als gevolg een grotere stikstofopname per dier en meer ammoniakemissie. Maar vanaf het MINAS-tijdperk (1998-2003) wordt dat weer voor een belangrijk deel gecompenseerd met stikstofarmere rantsoenen. Volgens het CBS is de totale stikstofexcretie voor de Nederlandse veestapel tussen 1990 en 2008 met zo’n 30 procent gedaald. En als er minder stikstof in de mest zit, kan er ook minder stikstof vervluchtigen als ammoniak.