Het lot van de Nederlandse veehouderij ligt in handen van het o zo gevreesde ‘Brussel’. Althans, dat dacht ik tot voor kort. De voorzitter van het Brusselse Nitraatcomité heeft me echter verzekerd dat Nederland zelf bepaalt hoe zij de waterkwaliteitsdoelen gaat halen. In 2027 moet die klus zijn geklaard.
We moeten dus waterkwaliteitsdoelen halen van Brussel, maar maken daar allerminst haast mee. Sterker nog, we kijken niet eens naar dat water, we rekenen ons liever rijk. Met fosfaatrechten. En gaan ervan uit dat onze fosfaatrechten er wel voor zullen zorgen dat de fosfaat- en nitraatconcentraties in het slootwater zullen zakken. Ik vrees dat dit niet gaat gebeuren.
Het water wel wíllen zien
Wie de moeite neemt eens wat dieper in dat slootwater te kijken, komt er al snel achter dat fosfaatrechten weinig zullen bijdragen aan die Brusselse waterdoelen. Dat komt deels doordat probleemwateren buiten de veehouderijgebieden liggen. Dan kun je in de veegebieden wat krimpen in dieraantallen en mest, maar daarmee los je de waterproblemen 100 kilometer verderop niet op. Als we alleen kijken naar fosfaten in het oppervlaktewater in landbouwgebieden, dan zitten we een factor twee te hoog. Concreet betekent dit dat 1 tot 2 procent van de aangewende fosfaten (mest en kunstmest) in het slootwater belandt. Afgaande op de metingen in dat boerenslootwater, schat ik dat de veehouderijsector in de oostelijke helft van ons land met zo’n tien procent moet krimpen tussen nu en 2027 om de Brusselse waterdoelen te halen. Boeren in de westelijke helft van het land, inclusief de Wadden en de Friese en Groningse klei, wacht een veel zwaarder lot. Daar moet naar schatting de helft van de veehouderij (lees mest) weg, voordat de waterdoelen in zicht komen.
Ratjetoe aan normen
Nog even iets over die waterdoelen. Weet u hoeveel verschillende nitraat- en fosfaatnormen Nederland telt voor oppervlaktewateren? Ik heb ze geteld: 34 voor nitraat en 42 voor fosfaat. We hebben normen voor sloten in Groningen t/m sloten in Limburg. En datzelfde voor afwateringskanalen en nog wat ‘soorten’ water. Het is een ratjetoe aan normen, en sommige vind ik weinig realistisch, met name die in het westen van ons land. Ik heb meteen ook maar even geteld hoeveel van die normen strenger zijn dan de landelijk Kaderrichtlijn Water-normen: in totaal 14 stuks. Strenger zijn mag altijd, maar waarom zou je strenger willen zijn? Waarom willen we streven naar boerenslootwater dat schoner is dan het water uit een ongerepte bergbeek?
Fosfaatrechten sturen aan op krimp
Een ding is me duidelijk geworden uit het gesprek in Brussel: Europa wil mooie meetuitkomsten zien in het boerenslootwater. Pas dan is zij tevreden. Dat betekent dat boeren ervoor moeten zorgen dat er minder (kunst)mest in de sloot terecht komt. Maar het betekent ook dat de doelen helder, meetbaar en haalbaar moeten zijn (dat zijn ze nu niet). En we moeten per provincie weten welk aandeel boeren hebben in de vervuiling (ook dat weten we nu niet).
Fosfaatrechten zullen de waterkwaliteit niet vlot verbeteren. Daarvoor is de systematiek teveel gebaseerd op papier- en rekenwerk. Ik vind dat een risico. Wanneer de waterkwaliteit in de boerensloten niet verbetert, zal dat waarschijnlijk als consequentie hebben dat het fosfaatplafond omlaag gaat. Net zolang tot de waterdoelen wel zijn behaald. Tegen die tijd zal er nog weinig van de veehouderij over zijn, denk ik. Een ‘papieren registratiesystematiek’ is nu eenmaal niet de meest praktische en efficiënte uitwerking voor het behalen van de Europese waterdoelen.