De eerste ‘industriële’ meelwormenboerderij van Nederland werd geopend. Bij industrieel moet je jezelf geen fabriekshal voorstellen, meer een pluimveestal, gewoon in het Achterhoekse buitengebied. Femke Wiersma van de BBB mocht het lintje doorknippen.
De dagvoorzitter vertelde dat het een mooie dag zou worden, met goede lunch. Tussen de middag zouden we insecten eten. Wiersma zei dat ze daar nog wel een stukje vanaf stond. De dagvoorzitter maakte geen grap. Drie foodtrucks stonden er en van foodtrucks word je vaak wel blij. Deze foodtrucks bereidden voedsel met insecten. Of Wiersma dat gegeten heeft weet ik niet, maar ik geloof dat het gros van de aanwezigen deze ervaring heeft ondergaan. Insecten uit een foodtruck, lekker bereid, daar was niks mis mee. Tegen mijn verwachting in. Want wat Wiersma dacht, dat dacht ik ook. Maar iedereen eet, het ruikt goed, het ziet er goed uit. Wat kan er misgaan? Over de tegenzin was ik snel heen. Het smaakt helemaal niet slecht. Als je me de keuze geeft tussen plantaardige vleesvervangers of insecten, dan is de uitkomst van die keuze nu 180 graden gedraaid. Een latere rondleiding langs de afdraaibanden, zoals gebruikt in de volières voor legpluimvee, waarover meelwormen en kevers krioelden, heeft m’n nieuwe gedachten over het eten van insecten niet meer kunnen veranderen. Ik zeg niet dat het hetzelfde is als door een pluimvee- of varkensstal lopen. Aan zo’n meelworm beleef je minder. De interactie met dit insect is nul, individuele behandeling of aandacht is nooit nodig, nog minder dan bij planten. Voor de ene veehouder een gemis, voor de ander een verademing. Nee, ik denk niet dat in elke varkens- of pluimveestal over tien jaar meelwormen over afdraaibanden krioelen, hoewel in deze tijd niets zeker is. Ja, ik kan me voorstellen dat ik vaker insecten zal eten. En bovenal kan ik me voorstellen dat ik voor dit magazine in de nabije toekomst vaker op een insectenboerderij kom.